dinsdag 13 mei 2014

WAARMEE BIDDEN ?


De voornaamste reden waarom bidden vandaag zo moeilijk lijkt (en ook het spreken over het gebed), is dat we eigenlijk niet goed weten waarmee we moeten bidden. Waar vinden we in ons lichaam het gebedsorgaan? Onze lippen en onze mond zeggen gebeden op, ons verstand doet aan overweging en meditatie, onze geest en ons hart verheffen zich tot God. Deze taal is ons vertrouwd. Maar wat bedoelen we met deze begrippen? Lippen, mond, verstand , hart en ziel? Waarmee bidden we eigenlijk?

Het gebedsorgaan: ons hart!
Elke mens heeft van de schepper een orgaan meegekregen dat in de eerste plaats bedoeld is om hem aan het bidden te zetten. In het scheppingsverhaal wordt verteld hoe God de mens schiep door hem zijn levensgeest in te blazen (Gen. 2,7) en – voegt S. Paulus er aan toe – de mens werd een levende ziel (1 Cor. 15,45). Adam was de voorafbeelding van Hem die komen moest : Jezus, de tweede Adam, naar wiens beeld de eerste mens geschapen is. Dit wil zeggen dat de relatie tot de H. Drieëenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, fundamenteel tot ons wezen behoort. De levensgeest van God is in ons de bron van het gebed.

In de loop van de eeuwen heeft dit orgaan, in uiteenlopende culturen en talen, zeer verschillende namen ontvangen. Maar eigenlijk bedoelen ze allemaal hetzelfde. Laten we overeenkomen om dit orgaan hier te noemen met de oudste naam die het ooit gekregen heeft, en die in de Bijbel een centrale plaats inneemt : het hart. In het Oude Testament duidt het hart het innerlijke van de mens aan. Het Nieuwe Testament zal op dit begrip verder bouwen en het vervolmaken.
De Heer is het die hart en nieren doorgrondt (Jer. 11,20), niets is voor Hem verborgen. “Heer, Gij doorgrondt en kent mij; Gij kent mijn zitten en mijn opstaan… Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten”(Ps. 138). Met het hart verlangt men: God vervult de wens van het hart (Ps. 20,3). Ook het karakter van de mens is volgens de Bijbel in dit centrum gelokaliseerd: uit het hart komen de gedachten voort, de zonden, de goede, en de slechte neigingen: afgunst en nijd, vreugde, vrede en barmhartigheid. het hart kan ook de gehele persoon uitdrukken, bijvoorbeeld in het gebod van Josua aan de Israëlieten, bij de in bezitneming van het beloofde land: “Volbrengt zeer nauwgezet het gebod en de Wet, welke Mozes, de knecht des Heren u geboden heeft : dat gij de Heer uw God zoudt liefhebben, in al zijn wegen wandelen, zijn geboden onderhouden, hem aanhangen, en Hem dienen met geheel uw hart en met geheel uw ziel” (Jos. 22,5).

Maar een deel van het uitverkoren volk heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven en heeft zijn hart verre van de Heer gekeerd: “Dit volk nadert Mij slechts met woorden en eert Mij met lippen terwijl zij hun hart verre van Mij houden” (Is. 29,13). De Israëlieten zijn verstokt van hart geworden (Ez. 2,3). Keer op keer wekt God profeten op die niet zullen aflaten deze afval te prediken: “Ook nu nog luidt het Woord des Heren : bekeert u tot Mij met uw ganse hart, met vasten en geween en met rouwgeklag. Scheurt uw hart en niet uw klederen” (Joël 2,12), want de Heer kan deze ontrouw niet aanzien. Hij die Israël met een eeuwige liefde bemint, is een jaloerse God. En de profeet laat ons zien hoe ook het hart van God zich omkeert en zijn barmhartigheid (erbarming-van-het-hart) opgewekt wordt (cf. Os. 11,8). Nooit zal Zijn liefde zich van Zijn volk afkeren:
“Een kort ogenblik heb ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot mij nemen;
in een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik mij over u, zegt uw Verlosser, de Heer” (Is. 54,7-8).
Juist als het joodse volk in de diepste ellende zit, de Babylonische gevangenschap, verkondigt de profeet Ezechiël een nieuw verbond : “Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw ongerechtigheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven” (Ez. 36, 25-27).
Alleen een hart van vlees kan echt kloppen, kan leven geven aan het hele lichaam. Pas in zo’n hart kan de Geest zijn intrek nemen en het hart, eens gesloten voor de overvloed der genade, opent zich opnieuw voor Zijn liefdesplan : zijn Wil, het Woord, de Geest.

Degene over wie Mozes in de Wet geschreven heeft en ook de profeten, Jezus, de zoon van Jozef uit Nazareth, heeft ons dit Nieuwe Verbond gebracht. God zelf is tussenbeide gekomen om het hart van de mens te openen en het opnieuw ontvankelijk te maken voor Zijn Woord (Hand. 16,14). Ten hemel opgestegen heeft Hij ons een andere Parakleet gezonden (Jn. 14,16), die troost, sterkt en aanspoort, de Zalving die ons in alles onderricht (1 Joh. 2,27), de Heilige Geest die ons in herinnering brengt alles wat Jezus ons gezegd heeft (Joh. 14,26). “Als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is en uw hart gelooft dat God Hem van de doden heeft opgewekt, zult gij gered worden “(Rom. 10,9). Hart en lippen, inwendige overgave en uitwendige belijdenis, gaan hier reeds samen op hetzelfde ritme. Hier wordt straks ook het gebed geboren.
De zaligsprekingen vatten in enkele zinnen de geestelijke Wet van het Nieuwe Verbond samen: “Zalig de armen van geest… zalig zij die wenen… zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien” (Mt. 5, 3-12). Als niets ons hart meer verduistert, zal het geheel kunnen ontluiken voor het Licht, want God is Liefde en God is Licht.

Het is misschien duidelijk geworden dat het hart, in de aloude betekenis van het woord, niet ons discursief verstand is waarmee we redeneren; ook niet ons gevoelsleven, waarmee we ons afstemmen op de ander; ook niet de oppervlakkige gevoeligheid die we de sentimentaliteit noemen.
Het hart is iets wat nog veel dieper in ons ligt, de diepste kern van ons zijn, de wortel van ons bestaan, of, omgekeerd, ons toppunt, wat de Franse mystici noemen ‘la fine pointe de l’âme’ of ‘la cime de l’esprit’.

In ons alledaagse leven blijft ons hart gewoonlijk verborgen. Het komt nauwelijks aan de oppervlakte van het bewustzijn. We vertoeven het meest en het liefst in onze uiterlijke zintuigen, in onze indrukken en gevoelens, in alles wat ons aantrekt of tegenstaat. En als we op een dieper niveau van onze persoon willen gaan leven dan komen we gewoonlijk in de abstractie terecht : we overwegen, we stellen samen, we vergelijken, we trekken logische conclusies. Maar ondertussen sluimert ons hart en klopt het nog niet op het ritme van de Geest. Jezus heeft het ons vaak verweten : ons hart is blind, verstokt en gesloten (Mc. 8,17). Het is traag en lui (Lc. 24,25), vol duisternis. Het wordt bezwaard in plezier en zorgen (Mt. 13,15). Ons hart moet besneden worden. “Besnijdt dan de voorhuid van uw harten, om de Heer uw God lief te hebben en Hem te dienen met uw ganse hart en uw ganse ziel” (Deut. 10, 12-22). Liefde tot God en tot de naaste zullen dan de vruchten zijn, want uit een goed hart komen goede vruchten voort (Mt. 7,17). Het is een grote opgave voor elke mens om de weg terug te vinden naar zijn hart. Hij is op speurtocht naar die ongekende, innerlijke ruimte. Hij is een pelgrim op zoek naar Zijn hart, naar zijn diepste wezen. Iedereen draagt in zich, volgens de wondermooie uitdrukking van de H. Petrus in zijn eerste brief, “de verborgen mens van het hart” (3,4). Hij is onze diepste werkelijkheid : hem zijn we zonder meer. Daar ontmoet God ons, en van daaruit alleen kunnen wij op onze beurt mensen ontmoeten. Daar spreekt God ons aan, en van daaruit kunnen wij ook de mensen aanspreken. Daar ontvangen we van van Hem een nieuw en nog ongekende naam, die Hij alleen kent, en die onze naam zal zijn voor eeuwig in zijn Liefde; en van daaruit alleen kunnen wij straks de naam van een ander noemen, in dezelfde Liefde.
Maar zover zijn we nog niet. Wij zijn slechts op weg naar ons hart. Maar de wondere wereld die ons daar wacht maakt het de grootste moeite waard.

donderdag 13 maart 2014

Voor U gelezen ...


Vroeger, en het is nog niet zolang geleden, was ook bidden niet zo evident. We leefden toen in een bepaalde zekerheid. Ook in de Kerk. De kerkelijke structuren zaten stevig in elkaar.
De voorschriften en geboden waren klare taal. Soms voelden we ons er wel van ontslagen persoonlijk na te denken. Men dacht voor ons. De laatste jaren echter zien we een bepaalde evolutie in de maatschappij. Ook de Kerk is in de steigers gezet. het tweede Vaticaans Concilie heeft de geesten in beroering gebracht. Aggior-namento, experiënties, vernieuwing, woorden die vertrouwd in het oor klinken. Van een strikt persoonlijk opgevatte beleving van het christendom, zoekt men nu wegen om ook het gemeenschapsaspect meer in het daglicht te plaatsen. De hulp aan de naaste – de medemenselijkheid – vraagt alle aandacht. En het gebed, waartoe dient dat? En kunnen we nog bidden?

Altijd heeft men zich vragen gesteld over het gebed. En steeds, toen men dacht een antwoord gevonden te hebben, bleek dit antwoord telkens weer inadequaat te zijn. Eens was de vraag vooral:

“Wat is gebed?” Maar vandaag weten wij plots niet meer of wij nog bidden.

 
 
Vroeger wisten we tenminste dat nog. Er was geen twijfel over bidden als zodanig. Gebed was toen een oefening tussen de andere, voorgeschreven en soms volgens alle regels der kunst voorgeschoteld zoals andere geestelijke oefeningen. Er waren gebedsmethodes bij de vleet. Men probeerde trouw te zijn, vaak met echte edelmoedigheid, aan wat men noemde,met min of meer nadruk op het bezittelijk voornaamwoord, mijn meditatie. En men sprak van het slagen van het gebed, of het tegendeel, het mislukken.
Wat het ook werd – een authentiek gebed zal het zeker af
en toe geweest zijn – het gebedsvocabularium was toen erg triomfantelijk geschakeerd.
Het gebed leek een oefening te zijn waar, naast de genade, ook veel menselijk kunst- en vliegwerk aan te pas kwam.


Maar vandaag is het opeens allemaal anders geworden : wij kunnen niet meer zeggen of wij nog bidden, zelfs niet of wij nog in de mogelijkheid tot gebed geloven. Vroeger was het gebed misschien veel te gemakkelijk, vandaag is het plots onzeglijk moeilijk geworden. Was het dan vroeger wel gebed? En hoe of waar bidden wij vandaag? Was het vroeger gebed? Hier blijven de meesten wel het antwoord schuldig. De formules, de methodes, de gebruiksaanwijzingen (tot de rubrieken toe van alle mogelijke gebedsvormen) die een dertig jaar geleden in zwang waren, zijn in onbruik geraakt, verwaarloosd, of in ieder geval grondig
gewijzigd; soms ook radicaal door iets anders vervangen. Men dreunt geen gebeden meer op. Er heerst wantrouwen tegenover gebedsteksten ‘van buitenaf erop geplakt’ en het formalisme waartoe ze aanleiding kunnen geven. Maar men is even bang geworden voor het zogenaamde inwendig gebed.De meesten hebben er bovendien helemaal geen tijd meer voor. Wie wel tijd zou vinden is in de meeste gevallen niet in staat tot inwendige rust te komen.
Indien een zwijgzaam en teruggetrokken temperament dit verstillen en stilblijven zou bevorderen, vraagt men zich toch nog af, met argwaan en soms met ironie, wat men dan wel bereikt als men meent te bidden. De kille muren van zijn eigen opgeslotenheid? De stormen van een gefrustreerd gemoed? Het nooit gevonden object van behoeften en lusten, tot in het oneindige en tot in de hemel toe geprojecteerd? Een karige troost, als we de moed kwijt zijn het alledaagse leven als een doodgewone mens nuchter te ondergaan en te verwerken? Goedkope gelatenheid als de dingen en de mensen ons overvragen? Is het gebed dan vlucht in het onwerkelijke, in droom, illusie of romantiek? Echt, wij weten het vandaag niet meer. Wij zijn elk spoor van gebed bijster geraakt. Wij zijn vastgelopen in het dode punt van een illusie, voor velen : een nulpunt.

Goddank! Want nu kan het opnieuw beginnen. Dit nulpunt kan een keerzijde en een kentering betekenen. Want dit is juist de genade van onze tijd in onze Kerk van vandaag : dat wij het nu niet meer weten. Dat de steigers plots in elkaar gestort zijn en dat nu eindelijk blijkt hoe weinig er van de gevel overblijft of ooit bestaan heeft. En dat de Heer nu alles kan herbouwen, van de grond af. Van
een oudvader bleef een diepzinnig woord bewaard : “Het gebed is nog niet volmaakt, zolang de monnik het zich nog bewust is en weet dat hij bidt”
Eén ding is zeker : weinigen bezondigen zich nog aan deze wetenschap. En reeds dit is een vrucht van de genade.

woensdag 12 maart 2014

Voor U gelezen ...

BIDDEN VANDAAG?
 
Over bidden weten we zo weinig. Het is een geheim waarvan we vermoeden dat het verborgen ligt, ergens diepweg bij de bronnen van het hart. Zoals andere mysteries van het mensenleven : de geboorte van een nieuw wezen, de liefde die ontluikt en opbloeit, de beproeving die haar hoogtepunt vindt in de dood, en dat wat op de dood volgt. Dit alles roept bij de mens gemengde gevoelens op. Verlangen en vrees, liefde en ontzag wisselen elkaar af. Zolang die waarden niet tot een persoonlijke waarde geworden zijn, zolang zij nog niet als een verworvenheid geassimileerd werden, blijft de mens verdeeld. Hij voelt tegelijkertijd een drang en een weerstand. Hij is aangetrokken en afgestoten.
 
Over gebed schrijven was wel altijd moeilijk. Vandaag is het dat meer dan ooit. Zolang de mens het gebed niet ontvangen heeft als zijn geheime maar diepste kern, blijft het voor hem zeer moeilijk een oordeel over het gebed uit te spreken. Hij zal misschien dwepen met gebed, maar zijn woorden
klinken vals en leeg. Of hij zal scherpe kritiek afgeven op het gebed, maar zijn heftige reactie verraadt vooral de verborgen behoefte waaraan zijn hart lijdt als aan een ongeneeslijke wonde.

Deze dialectiek is typerend voor de Kerk van onze tijd. Hoe meer het gebed door de een wordt afgebroken, hoe meer er door de ander over het gebed gevraagd wordt. Dit alles is onvermijdelijk en zelfs gezond. Het betekent vooral twee dingen : ten eerste, dat wij nog niet kunnen bidden. Ten tweede, dat wij ons dit eindelijk bewust zijn!
Een oudvader – dit is een monnik uit de eerste eeuwen – legde eens aan zijn leerlingen een moeilijke kwestie voor. Allemaal probeerden ze de vraag te beantwoorden. Toen de laatste aan het woord kwam, zei hij : “Ik weet het niet”. De oudvader prees deze leerling, hij had het ware antwoord gegeven.
Want hoe vaak proberen we niet een gemakkelijk antwoord te vinden op de vragen, die het leven ons soms stelt. Om ons gezicht te redden of om ons geweten te sussen wordt iets geuit, zonder het ware
antwoord te zijn. Te vlug zijn we tevreden. De leerling van de oudvader sprak de waarheid uit, hij wist het niet en nederig bekende hij zijn onwetendheid. het ware antwoord was het deemoedige ontzag voor het mysterie. Zo ook voor ons : de eerste en meest fundamentele waarheid over het gebed is te weten dat wij niet kunnen bidden. “Heer, leer ons bidden“ (Lc. 11,1).




 

donderdag 6 maart 2014

Voor U gelezen ...

De Vastentijd is begonnen. De meesten kennen dezen tijd als een periode van bezinning op en versobering van hun levensstijl. Maar waarom is dit zinvol? Vandaag het eerste artikel van Antoinette van Gurp die online cursussen geeft tijdens de vastentijd.

De vastentijd, ook wel veertigdagentijd genoemd, is een voorbereiding op Pasen. Alle religies hebben een vastentijd voor een grote feestdag. Vas...
ten is een reinigingsproces voor je lichaam en geest. Het Engelse woord voor “vastentijd” “Lent”, verwijst naar het seizoen lente’.

Net zoals de natuur ontwaakt voor nieuw leven, zo is elk voorjaar een uitnodiging voor ieder van ons om opnieuw richting te geven aan ons leven, om het weer te richten op de Liefde, op God. En dat begint met een schoonmaak van alles wat niet goed is, of overbodig. Etty Hillesum schreef over vasten: “Men kan zich beter in tijden van betrekkelijke overvloed opvoeden tot een zekere onthouding, vrijwillig, dan in schaarse tijden, gedwongen. Wat men vrijwillig van zichzelf gedaan heeft gekregen staat steviger gefundeerd en is blijvender, dan wat onder dwang tot stand gekomen is. We moeten zo onafhankelijk worden van materiële en uiterlijke dingen dat, onder wat voor omstandigheden dan ook, de geest kan doorgaan zijn weg te gaan en zijn werk verder te doen. En daarom: geen chocola, maar karnemelk. Jawel!”

Bij vasten denkt men vooral aan ‘iets nalaten, maar de oorsprong van het woord ‘vasten’ is positief: “iets vasthouden”. Vasthouden aan waar het werkelijk om gaat.

Het vasten is zonder enige twijfel nuttig voor het lichaam, maar het is in de eerste plaats bedoeld om alles wat de liefde in de weg zit, los te laten, zoals negatieve emoties en oordelen. In kloosters wordt er daarom naast lichamelijk vasten ook aandacht besteedt aan innerlijk vasten, om wat meer aandacht te besteden aan wat van wezenlijk belang is. De bedoeling is om vrij te worden van alles wat de geestelijke groei in de weg kan zitten. Het gaat hierbij om het verminderen van het ego, en het vermeerderen van de liefde. Dus om vast te houden aan de liefde in ons en deze meer ruimte te geven. Ook de stilte zoeken is een vorm van vasten, loskomen van ons lawaaiige ego en ons weer te verbinden met de innerlijke stilte.

Met het vasten proberen we om een veel diepere honger die wij ervaren in het diepst van onszelf, te vullen: de honger en dorst naar God. We blijven innerlijk honger en dorst houden, als we deze niet met goddelijke liefde voeden, als we onze dorst niet lessen met mededogen voor onszelf en de ander. Zodat we door dit vasten de rest van het jaar een liefdevollere relatie hebben met onszelf, onze medemensen en God.

woensdag 5 februari 2014

Voor U gelezen

"De vroege monniken kenden de praktijk van het reciteren van bepaalde gebeden op verschillende tijdstippen elke dag, hetzij alleen, alsof zij kluizenaars waren, hetzij als gemeenschap, alsof zij cenobieten waren. De belangrijkste visie daarachter en de belangrijkste betekenis van die praktijk was om iets veels belangrijkers op die manier te koesteren en te voeden, met name het onophoudelijk gebed. Dat is dan weer een constante gemeenschap, ‘communie’, met God. Sinds God tot ons gesproken heeft, voelden zij aan dat onophoudelijk gebed eerst en vooral een onophoudelijk luisteren naar God was. Ze luisterden naar wat God hen bleef vertellen: in de stilte van hun hart en doorheen de vele teksten van de Schrift die zij uit het hoofd geleerd hadden en constant herkauwden [‘ruminatio’], doorheen ook de teksten die zij hoorden bij de liturgische vieringen, doorheen de woorden van een geestelijke vader en de geschriften van de ouderen, en ook doorheen alle gebeurtenissen in hun dagdagelijks leven. Lectio Divina was geen praktijk. Het was een houding van het hart.
Die houding raakte grotendeels verloren op het einde van de Middeleeuwen en meer nog in de post-Reformatietijd in de katholieke kerk. Sindsdien, en vooral in de voorbije vijftig jaar of zo, in het zog van de bijbelse beweging, herontdekten we het belang van de Schrift in ons monastieke leven en van lectio divina. Spijtig genoeg begonnen we Lectio Divina ook als een “praktijk”, of een “observantie” te zien, eerder dan als een fundamentele houding van het hart. De trouwe monnik maakt elke dag een half uur of een uur of zelfs meer vrij voor lectio en neemt dan zijn spirituele lectuur op, of zijn studies of andere activiteiten. Hij neemt een zeer open, ontvankelijke houding aan tijdens dat half uur, waarin hij naar God luistert, en geeft zichzelf tijdens de rest van de dag vaak over aan dezelfde dolle hetze, dezelfde competitiegeest, diezelfde afleiding, alsof hij niet had gekozen voor een leven van onophoudelijk gebed en constant zoeken naar de aanwezigheid van God. "

Armand Veilleux, ocso  

donderdag 30 januari 2014

Voor U gelezen ...

"Zoals elke christen zoekt de monnik het heil en de vreugde voor de hele wereld, hij wil 'alles samenbrengen in Christus', maar hij tracht dit niet te bereiken door de kracht en de wijsheid van zijn prediking. Hij leeft niet om mensen te bekeren, noch direct noch indirect. Ikzelf heb een paar boeken geschreven en men heeft mij verteld dat er mensen zijn die zich bekeerd hebben door het lezen van die boeken. Toch verklaar ik plechtig dat ik nooit in mijn leven er bewust naar zou gestreefd hebben om iemand te bekeren. Ik heb alleen geprobeerd de waarheid te zeggen zoals ik die zie en te getuigen van wat ik ontdekt heb door te leven in de wereld van de twintigste eeuw, zowel buiten het licht van Christus als daarbinnen. Er is een verschil en ik heb dat verschil duidelijk ervaren. Dat heb ik proberen uit te spreken. Dat is alles. Daarnaast heb ik bij mijn schrijven bedenkingen proberen te formuleren- over andere aspecten van onze moderne wereld en zijn problemen, vanuit het speciale perspectief dat een leven 'buiten de wereld' verschaft aan een monastieke toeschouwer. Ik heb nooit beweerd dat dit perspectief het enige goede was, of dat ik betere antwoorden had dan iemand anders. Ik denk niet dat ik anderen ooit geoordeeld heb of dat ik beweerd heb dat ik het als monnik beter wist dan de anderen. Ik voel mezelf betrokken bij dezelfde problemen en ik moet in het reine trachten te komen met die problemen van de wereld, omdat het ook mijn problemen zijn. Iemand die zou denken dat hij al die problemen van zijn rug kan schudden door zijn toevlucht te zoeken in een klooster, die bedriegt alleen maar zichzelf. Dat is mijn idee.
Anderzijds denk ik niet dat ik een taak heb als sociale verslaggever, of als predikant of pseudoprofeet of als wat dan ook. Het is mijn taak te zijn wat ik ben, een man die God zoekt in stilte en eenzaamheid, met een diep respect voor de eisen en de werkelijkheid van zijn roeping, volkomen bewust dat ook anderen op hun eigen manier op zoek zijn naar de waarheid."
Thomas Merton

dinsdag 28 januari 2014

Voor U gelezen ...


"De monnik moet een teken van vrijheid zijn, een teken van waarheid, een getuige van de innerlijke vrijheid van de kinderen Gods waarmee Christus ons kwam overladen. Het 'woestijnleven' moet een teken van hoop zijn voor de mens die verdrukt wordt en vervreemd is door de zinloosheid en het onrecht van een samenleving die vervuld is van stralende hoop maar ook van hartverscheurende problemen. De uitdagingen en de beloftes van de technologische wereld werken inspirerend, al moeten we het feit onder ogen zien dat deze beloftes voor de meeste mensen uitermate illusoir zullen blijven. De monnik is daar om aan te tonen dat men echt gelukkig kan zijn zonder afhankelijk te zijn van enig wereldlijk succes, zonder de vervulling van onze ambities, hoe subtiel, hoe kerkelijk of apostolisch ze ook mogen zijn. Door de eenvoud, de armoede, de onthechting en de eenzaamheid van zijn 'woestijnleven' -- of door zijn gehoorzaamheid binnen de arme gemeenschap van harde werkers die de monastieke familie is -- getuigt hij van het feit dat het geluk van een christen niet afhangt van de beloftes van deze wereld. Men kan er zeker toe bijdragen, voor zover men daartoe in staat is, het leven waard te maken geleefd te worden voor zichzelf en voor anderen, maar de hoop moet daar niet eindigen en bij moeilijkheden moet men niet dadelijk wanhopen. Hoe groots de wereld ook mag zijn, het is een wereld van oorlogen, concentratiekampen, rassenrellen, politiestaten, ziekte en dood. Het moet gezegd dat -- al helpt de technologie al deze kwalen te bestrijden -- een slecht gebruik ervan alles nog erger zal maken. De monnik die perfect de nieuwste technologie kan aanwenden op zijn landbouwbedrijf is daar om te tonen dat men die technologie ook kan aanwenden zonder er al zijn hoop op te stellen en zonder er afhankelijk van te worden met het oog op het uiteindelijk geluk. Met andere woorden, hij is daar om de mensen te helpen de vrijheid van de armen van geest te beleven te midden van de problemen en de zegeningen van een materiële wereld in volle ontwikkeling.
Hij doet dit niet door te preken, maar gewoon door te leven en door in zijn dagelijks leven gestalte te geven aan de diepe betekenis van datgene wat hij gelooft: het evangelie van Christus, dat hem leert in direct contact te leven met Gods goedheid en te delen in die goedheid samen met zijn broeder in een leven van eenvoudig eerlijk werk, studie en gebed."
Thomas Merton

maandag 20 januari 2014

In het kader van de bidweek voor de eenheid van de christenen organiseerde Oud-Katholiek Zeeland op zondagavond 19 januari een vesperdienst voorgegaan door de rector van de statie en de broeders en zuster van de Goede Herder uit Dendermonde (B) www.goedeherder.be . Vele Middelburgse kerkgenootschappen waren gekomen om met ons dit kerkelijk avondgebed te bidden in een rustige monastieke sfeer.












zaterdag 18 januari 2014

Week van gebed voor de eenheid onder de christenen.

De Raad van Kerken en de Evangelische Alliantie (EA) hebben voor de Week van Gebed in 2014 een gezamenlijk thema vastgesteld. Het thema ‘Is Christus dan verdeeld?’ is gebaseerd op de Bijbeltekst uit 1 Korintiërs 1: 13 waarin de oproep klinkt om als christenen eensgezind te zijn. De gebedsweek vindt plaats van 19 tot 26 januari.


De apostel Paulus laat zich in zijn eerste brief aan de gemeente in Korinte kritisch uit over verdeeldheid binnen de christelijke gemeenten. De ene mens is niet meer dan de andere; maar ieder staat in een zelfde relatie tot Christus. Het thema ‘Is Christus dan verdeeld?’ is dan ook een retorische vraag, waarop mensen ontkennend zullen reageren. In Christus blijkt de liefde van God voor de hele wereld. Tijdens de gebedsweek  zullen christenen wereldwijd stilstaan bij dit thema.

Het thema is dit jaar aangedragen door kerken in Canada. Het land heeft een bevolking van 32 miljoen, van wie 90 procent migrant is of nakomeling daarvan. Er zijn in de loop der jaren ook veel Nederlanders naar Canada verhuisd. Ongeveer 47 procent van de bevolking is rooms-katholiek en zo’n 37 procent is protestant. In Canada staat eenheid vaak ter discussie. Voornamelijk de uitzonderlijke positie van de Franstalige gemeenschap in Quebec is een gesprekspunt.


Naast de eenheid tussen de migranten is er in Canada discussie over de rechten van de inheemse bevolking. De kerken werken nauw samen met deze oorspronkelijke, indiaanse bevolking om te proberen hen recht te doen. Heel recent is er een nationale commissie van waarheid en verzoening ingesteld, die moet toezien op het bijleggen van geschillen.


De Evangelische Alliantie en de Raad van Kerken werken steeds meer samen in de voorbereiding van de gebedsweek, onder meer bij het samenstellen van het gebedsmateriaal. Het gemeenschappelijke thema en de gezamenlijke uitwerking maakt het voor gemeenten, parochies en gebedsgroepen op lokaal niveau makkelijker om de gebedsactiviteiten in januari een gezamenlijke invulling te geven. De materialen verschijnen in het najaar.


De aan de Raad van Kerken verbonden kerken kennen al meer dan honderd jaar een Week van gebed voor de eenheid van de christenen. In de geschiedenis van de EA bestaat al ruim 160 jaar een traditie om het nieuwe jaar met de Week van Gebed in Gods hand te leggen.

vrijdag 17 januari 2014

wie zij wij?

Als broeders & zusters weten we ons geroepen
om het evangelie handen en voeten te geven in deze wereld,
op voeten die liefdevol dienen,
met handen die vreugdevol scheppen,
op de hartslag van een biddend leven,
op de kracht van liefdevolle aandacht.
Geroepen zijn we om ruimte te bieden aan mensen die verlangen
naar spiritualiteit en engagement.
Geroepen zijn we om telkens weer de positieve krachten
in mensen aan te spreken en te bevestigen.
Geroepen zijn we om een gemeenschap
van het hart te zijn, een warm hart te hebben
voor de mensen en de wereld
en de vreugde van het evangelie uit te stralen.
Geroepen zijn we om op de Adem van de Geest een spiritualiteit te beleven waarvan de kernen zijn:
verwondering over het bestaan, mededogen met al wat leeft, vertrouwen dat het leven zin heeft,
gekenmerkt door een houding van vrijheid, verantwoordelijkheid en verdraagzaamheid.